Roodkeelduiker – Gavia stellata

In het zomerkleed is de roodkeelduiker makkelijk te onderscheiden van andere duikers door de rode keel en het ontbreken van een lichte tekening op de rug. In de winter is de keel wit en is de rug wit gespikkeld. De vogel is dan te herkennen aan het typische zwemgedrag, waarbij de kop enigszins schuin omhoog gehouden wordt. In de vlucht toont de roodkeelduiker een witte onderzijde, waarbij alleen de achtereinden van de vleugels donker gekleurd zijn. De roodkeelduiker heeft een snellere en diepere vleugelslag dan andere duikers.

Roodkeelduikers jagen vaak gezamenlijk en zwemmen daarbij ook met opgeheven kop om elkaar heen. Broeden doet de roodkeelduiker langs grote meren in Noord-Europa. De vogel is niet snel op het land en nesten worden dan ook vlak langs de waterkant gebouwd, zodat de vogel bij gevaar snel onder water kan duiken.

Visarend – Pandion haliaetus

De buik en een gedeelte van de kop van de visarend zijn wit, terwijl de rug donkerbruin is. De vleugels zijn smal, lang en wit aan de onderzijde, zodat in de vogel in de vlucht grotendeels wit is. Het voedsel van de visarend bestaat vrijwel alleen uit vis en de vogel wordt meestal vliegend boven open water gezien. De visarend vliegt met een trage vleugelslag en jaagt soms ook biddend. De vis wordt gevangen vanuit een stootduik, waarbij de vogel de prooi met naar voren gerichte klauwen uit het water haalt, hierbij verdwijnt de visarend soms geheel onder water.

In Nederland is de visarend tegenwoordig een zeldzame doortrekker, die alleen in het voor- en najaar te zien is. De populatie visarenden in West-Europa is sterk afgenomen, mede door watervervuiling en vervolging door de mens.

Velduil – Asio flammeus (Part 2)

Sinds een aantal weken vertoeven een 4tal Velduilen in het Lauwersmeergebied, regelmatig liggen ze in een conflict met elkaar, maar ook met de Torenvalken en een Blauwe Kiekendief.
Deze schouwspellen leveren geweldige maar moeilijk te fotograferen momenten op, gelukkig gaan de uiltjes ook wel eens op een paaltje zitten.

Grote Zaagbek – Mergus merganser

Hoewel het mannetje van de grote zaagbek een goed te herkennen vogel is, lijkt het vrouwtje sterk op het vrouwtje van de middelste zaagbek. In tegenstelling tot de middelste zaagbek is de borst echter helder wit en duidelijk gescheiden van de bruine kop.

Het voedsel van de grote zaagbek bestaat voornamelijk uit vis. De snavel van de grote zaagbek is voorzien van een rij kleine tandjes, waardoor gevangen vis niet gemakkelijk meer kan ontsnappen. De grote zaagbek is een zee-eend die vooral in de winter in Nederland aan te treffen is. De vogel is dan vooral te vinden op de grotere binnenwateren en riviermondingen. Broeden doet de vogel verder naar het noorden, vooral langs oevers van visrijke meren en rivieren met helder water.

Brilduiker – Bucephala clangula

Het mannetje van de brilduiker heeft een opvallende, zwart/witte tekening. Het vrouwtje is minder opvallend getekend, maar is toch duidelijk te herkennen aan de bruine kop. Bij beide geslachten valt de gele iris op. In de vlucht is de brilduiker te herkennen aan de snelle vleugelslag, waarbij een fluitend geluid te horen is dat veroorzaakt wordt door de slagpennen van de vleugels.

In Nederland broeden hoogstens enkele brilduikers, in Europa broeden de vogels vooral in Scandinavië en dan bij voorkeur langs heldere meren in het bos. Het nest wordt gebouwd in een boomholte. De jonge vogels laten zich, nadat ze uit het ei gekropen zijn, uit het nest vallen om de moeder meteen te volgen naar het water. In de winter trekken de vogels onder andere naar Nederland om te overwinteren op binnenwater of langs de kust.

Eider – Somateria mollissima

Door de enigszins vreemd aandoende hoofd en snavel is de eider een opvallende vogel. Het mannetje is bovendien het grootste gedeelte van het jaar opvallend zwartwit gekleurd. Alleen in de zomer verliest het mannetje zijn prachtkleed en is dan geheel donker gekleurd met maar weinig wit. Jonge mannetjes laten hun prachtkleed pas zien als ze al een jaar of vier oud zijn, tot die tijd is het verenkleed bedekt met grijze en bruine vlekken.

Eiders zijn zee-eenden die duikend hun voedsel zoals mossels en kokkels bemachtigen en deze vervolgens in het geheel doorslikken. In tegenstelling tot veel andere eenden maken eiders tijdens het duiken ook gebruik van hun vleugels.

In Nederland broeden eiders in het waddengebied, maar meestal ligt het broedgebied verder noordelijk. Om de eieren in deze gebieden tegen de kou te beschermen, verwerken de vrouwtjes donsveren in het nest. Voordat ze gaat broeden bouwt het vrouwtje eerst een flinke vetreserve op, zodat ze vervolgens een maand lang kan broeden zonder in deze periode te eten.

Middelste Zaagbek – Mergus serrator

Vooral door de overeind staande veren op het achterhoofd is de middelste zaagbek een herkenbare vogel. Het vrouwtje lijkt echter sterk op het vrouwtje van de grote zaagbek. Deze soort is echter wat groter en bij het vrouwtje is de bruine kop scherp van de borst gescheiden. Verder is ook de snavel van de middelste zaagbek langer en dunner. In de vlucht is een wit vleugelveld met daarop één of twee zwarte lijnen zichtbaar.

De middelste zaagbek broedt slechts zelden in Nederland en dan alleen het Deltagebied. Het broedgebied van de middelste zaagbek ligt verder naar het noorden, langs rivieren en meren met helder water in Scandinavië. In tegenstelling tot de grote zaagbek wordt het nest niet gebouwd in een boomholte, maar op de grond, goed verstopt tussen de struiken. In de winter trekt de vogel naar het zuiden, waarbij de zaagbekken ook Nederland aandoen.

Kramsvogel – Turdus pilaris

De kramsvogel heeft een opvallend verenkleed met een grijs en bruine rug en talrijke zwarte streepjes op de buik en de borst. De vogel laat vooral in de vlucht een typerende roep horen die bestaat uit reeks elkaar snel opvolgende klanken.

De kramsvogel is vooral in de winter in grote aantallen in Nederland te zien. Het broedgebied bevindt zich verder naar het oosten van Europa. De kramsvogel broedt in kolonies waarbij de vogels grote nesten in een boom bouwen. Ook in Nederland zijn enkele broedkolonies geweest, in de jaren 80 waren er bijna 1.000 broedparen. De laatste jaren is het aantal broedparen gedaald tot minder dan 100 paar, het is nog onduidelijk waarom het aantal broedparen zo sterk wisselt. In de winter is de vogel vaak te zien in de buurt van bessenstruiken.

Roodhalsfuut – Podiceps grisegena

In tegenstelling tot de gewone fuut is de roodhalsfuut een zeer zeldzame broedvogel in Nederland. Slechts een enkel paar komt hier soms tot broeden. Een broedgeval is dus hoogst uitzonderlijk. De roodhalsfuut is wel een algemene wintergast en wordt het meest gezien tussen augustus en mei. In januari en februari zijn de meeste exemplaren aanwezig. Ook overzomeren er jaarlijks enkele exemplaren in Nederland.
In de winter mist de roodhalsfuut zijn rode hals. De vogel is dan hoofdzakelijk grijs met een wat lichtere voorhals en oorstreek. Roodhalsfuten zijn iets kleiner dan de gewone fuut. Samen met de gele snavelbasis zijn dit goede kenmerken om de soort te determineren.
Roodhalsfuten verblijven in de winter het meest in havens langs de kust en ook wel langs de Afsluitdijk.

Torenvalk – Falco tinnunculus