Gekraagde Roodstaart – Phoenicurus Phoenicurus

Balkankwikstaart – Motacilla feldegg

Kneu – Cardeulis cannabina

In de winter is het verenkleed van de kneu onopvallend grijsbruin van kleur. Het mannetje heeft gekleurde veren op de borst en op het voorhoofd, maar deze zijn niet zichtbaar doordat de veren nog bruine randjes hebben. In het voorjaar slijten deze randjes, waardoor de kruin en de borst van het mannetje langzaam de kenmerkende karmijnrode kleur krijgen. Het vrouwtje lijkt op het mannetje, maar ziet er ’s zomers net zo uit als in de winter.

Ook tijdens de broedperiode leven de vogels vaak in kleine groepjes, doorgaans in relatief open terrein met veel struikgewas en kruiden. Een gedeelte van de populatie kneuen trekt tijdens het najaar naar het zuiden. Vogels uit Scandinavië trekken dan echter naar Nederland, zodat de kneu het hele jaar door te zien is.

Braamsluiper – Sylvia curruca

Grasmus – Sylvia communis

De grasmus is een onopvallende vogel die zich meestal ophoudt in dicht struikgewas. De grasmus verraad zijn aanwezigheid vaak door zijn typische snelle zang. De vogel is voortdurend in beweging en laat zich meestal maar kort zien. De vogel is behalve aan de zang het makkelijkst te herkennen aan de witte keel en lichte buik. Ook de bruine rug met de donkere tekening is een kenmerk van de grasmus. Het mannetje zingt vaak vanuit de top van een struik, maar vliegt soms ook op voor een korte zangvlucht.

Grasmussen overwinteren ten zuiden van de Sahara en moeten daarbij de voedselarme woestijn oversteken. Door het uitbreiden van de woestijn wordt de oversteek steeds moeilijker. Mede hierdoor is het aantal grasmussen in Nederland tegenwoordig kleiner dan vroeger.

Roodkeelnachtegaal – Calliope calliope

Voor het 1st in Nederland vanaf 15 Januari 2016, 6 weken later zit hij er nog steeds.

De roodkeelnachtegaal (Calliope calliope synoniem Luscinia calliope) is een zangvogel uit de familie der Muscicapidae (vliegenvangers). Het is een trekvogel die broedt in het midden, noorden en oosten van Azië en overwintert in Zuidoost-Azië en als dwaalgast soms ook in Europa en Noord-Amerika wordt waargenomen.

Kramsvogel – Turdus pilaris

De kramsvogel heeft een opvallend verenkleed met een grijs en bruine rug en talrijke zwarte streepjes op de buik en de borst. De vogel laat vooral in de vlucht een typerende roep horen die bestaat uit reeks elkaar snel opvolgende klanken.

De kramsvogel is vooral in de winter in grote aantallen in Nederland te zien. Het broedgebied bevindt zich verder naar het oosten van Europa. De kramsvogel broedt in kolonies waarbij de vogels grote nesten in een boom bouwen. Ook in Nederland zijn enkele broedkolonies geweest, in de jaren 80 waren er bijna 1.000 broedparen. De laatste jaren is het aantal broedparen gedaald tot minder dan 100 paar, het is nog onduidelijk waarom het aantal broedparen zo sterk wisselt. In de winter is de vogel vaak te zien in de buurt van bessenstruiken.

Zwartbuikwaterspreeuw – Cinclus cinclus cinclus

De Waterspreeuw is een zangvogel die, zoals zijn naam al aangeeft, alleen voorkomt bij (snelstromend) water, bij voorkeur in gebieden met veel hoogteverschil. De vogel zoekt zijn voedsel in deze snelstromende wateren, en verdwijnt daarbij vaak geheel onder water. Waterspreeuwen zijn dan ook uitstekende zwemmers. Op de kant valt op dat de vogel vaak “door de knieën knikt” en een wit ooglid heeft (tijdens het knipperen met de ogen). De vlucht is snel en snorrend. Er zijn twee vormen, de roodbuikige, die broedt in Midden Europa en op de Britse eilanden (zie aldaar), en ook in het oosten van België, en de zwartbuikige, die broedt in Scandinavië en grote delen van Frankrijk. De zwartbuikige vorm (nominaat), is in Nederland een vrij zeldzame wintergast; bijna ieder jaar worden er enkele gezien in Nederland. Vaak houden deze vogels zich dan op bij stuwen of (kunstmatige) watervalletjes, en het komt regelmatig voor dat Waterspreeuwen een aantal winters achtereen op dezelfde plek verblijven. Een bekend geval deed zich voor in de jaren 80 van de vorige eeuw in de Amsterdamse Waterleidingduinen. (bron: Waarnemining.nl)

Bruine Boszanger – Phylloscopus fuscatus

Bruine Boszangers zijn zangvogels, die broeden in het oosten van Siberië, westelijk tot aan de Ob. De soort overwintert in het oosten van India en het zuidoosten van Azië. In West-Europa is Bruine Boszanger een zeldzame maar regelmatige herfstgast. In Nederland werd deze soort voor het eerst vastgesteld als dwaalgast in 1978 (ringvangst). De laatste 30 jaren is de soort vervolgens vrijwel jaarlijks waargenomen en vaak waren er meerdere gevallen per jaar, of zelfs kleine influxen, zoals in 1987 en in 2003. Ook heeft in de extreem zachte winter van 2006-2007 een exemplaar overwinterd in de provincie Groningen. Het is een open vraag of het toegenomen aantal waarnemingen van deze soort in Noordwest-Europa te danken is aan toegenomen determinatiekennis, of dat er ook andere factoren in het spel zijn. De beste maanden voor deze soort zijn oktober (met name de laatste decade) en november (vooral de eerste decade).

Tjiftjaf – Phylloscopus collybita

De tjiftjaf is een kleine, onopvallend geelgroen gekleurde vogel. Hij kan bijna overal gehoord worden: ’tjif-tjaf-tjif-tjaf-tjif’. In het voorjaar en de vroege zomer althans, want tjiftjaffen zijn ondanks hun gewicht van enkele grammen trekvogels die in Noord-Afrika overwinteren. Tjiftjaffen zijn bosvogels die houden van een rijke ondergroei; veel struikgewas en lage bomen.